2000 Wessell van Ermen, drost van het land van den Berghe, oorkondt, dat Ott van den Paidfoirt met zijn vrouw Bertha, en Giisbert Ryperbant met zijn vrouw Clara, zich vereenigen met de beslissing, vermeld in den brief van denzelfden datum (reg. no. 1999).
Gechiet in den jaeren onss Heren duysent viiffhondert twie ind twintich up Donredach neest na der helligen Driekonyngendach.
Oorspr. (Inv. no. 297), met de zegels van den drost en de gerichtslieden Lambert upt Loit en Henricus van Gronen.

1730 Phelips van Bourgoendyen, ridder, raad en kamerling van den koning van Castillen etc., stadhouder-generaal van Ghelre en het graafschap Zutfen, benoemt Fredryck, broeder then Berghe, heer tot Heell, zijn verwant, tot kapitein en commandant van de sterkte binnen de stad Zalt-Bommel, aan het hoofd van 50 soldaten.
Gegeven tAirnem up sinte Peetersdach Cathedram anno XVC VIo.
Oorspr. (Inv. no. 272), met het geschonden zegel van den oorkonder, in roode was.

1165 Otto, graaf ther Hoye, Eryk, graaf tho Schomberch, Johan, graaf tho Rethbergh, en Joyst, graaf ter Hoye, verklaren aan deken en kapittel van St. Gereon te Colne, dat de vier grootouders van den vader van Frederick, heer van den Berge etc., alle van vrije en edele geboorte waren, nl. Berghe, Benthem, Buren en Stenfforde.
De gegeven ys in den jar na Godes geboirt dusent veirhundert eyn und achtentichg des Dinxstedages neist na unsser Lieven Vrouwendage Nativitatis.
a. Oorspr. (Inv. no. 271), met de zegels van den tweeden en den vierden oorkonder; die van de beide anderen zijn verloren.

1162 Gerhart, graaf zu Zeyne, heer zu Homburch, Johanne, graaf zu Nassawe, Vianden en Dyetze, Friederich, graaf zu Wede, heer zu Ysenburch en Philips, graaf zu Virnenburg, Nivennair, heer zu Saffenberg, verklaren aan deken en kapittel van St. Gereon te Colne, dat de vier grootouders van de moeder van Friederich, heer van den Berge, alle van vrije en edele geboorte waren, nl. Moirsz, Cleve, Beyern en Fellentz.
Der gegeven ist in dem jair nach Godts geburt als man schrieve dusant vieerhundart eyn ind achtzich uff den drissichsten tag des manads Julius.
a. Oorspr. (Inv. no. 271), met de geschonden zegels der oorkonders.