1393 Het Hof van Holland beslist in het geschil van Luydolf van den Berghe, heer tot Heedel, tegen heer Walraven, heer tot Brederode, over een rente van 300 rijnsche guldens, den eischer aanbestorven uit de nalatenschap van jonker Jacob, heer tot Gaesbeke, Apcoude en Putte, gaande uit de heerlijkheid Voshol, uit kracht van de huwelijksvoorwaarden van Johan, heer van Brederode, en vrouwe Johanna, dochter van den heer van Apcoude, in 1392, dat gedaagde verplicht is, deze rente te betalen.
Aldus gedaen, gegeven ende uuytgesproken in den Haghe upten vierthiensten dach in Octobri int jaer duysent vierhondert een ende tnegentich.
Oorspr. (Inv. no. 236), met het signet van het hof, in roode was.

1325 Notaris Henricus de Valgaet instrumenteert, dat Johannes van Schinvelt, secretaris van wijlen den graaf van Hoerne, ten verzoeke van Wilhelmus van Schrieck, slotvoogd van Hedel voor jonker Ludolphus de Monte, heer van Hedel, ten overstaan van schout en schepenen van Ammerzoyen, getuigenis aflegt in de zaak van den heer van Hedel tegen den heer van Breederode voor het Hof van Hollandia betreffende de gelden, vermaakt door jonker Jacop, heer van Gaisbeke, later broeder Jacop van de orde der Minderbroeders.
Acta fuerunt hec successive tam in strata publica quam juxta murum cimiterii ecclesie de Wel predicte Trajectensis diocesis hora decima vel circiter ante meridiem sub anno indictione mense die et pontificatu quibus supra (anno a nativitate ejusdem Domini millesimo quadringentesimo octuagesimo octavo indictione septima mensis Julii die decima octava pontificatus sanctissimi in Christo patris et domini nostri domini Innocentii divina providentia pape octavi anno quarto).
Oorspr. (Inv. no. 236), met de signatuur van den notaris en de zegels van Johannes Hectersz., schout, en Hubertus de Berck en Theodericus Johannesz. die Cau, schepenen van Ammerzoden.

1113 (Lucas, pauselijk commissaris en bisschop van Sebenico), legatus de latere, geeft aan Luidlphus (van den Bergh, heer van Hedel), een aflaat voor het jubeljaar, en benoemt Johannes de Duppen om de gelden ervoor in ontvangst te nemen.
[...] Domini millesimo quadringentesimo septuagesimo octavo die vero -.
Oorspr. (Inv. no. 235).

1362 Bernt van Holthuysen, schout binnen en buiten Zutphen, oorkondt, dat Bernt van Wyssch, bastaard, en diens zoon Jaspar van Wyssch onder eede verklaren, niets te zullen ondernemen tegen heer Oeszwalt, graaf van den Berghe, heer van den Bylant, naar aanleiding van het gerechtelijke beslag tegen den eerste en de kwestie over de Homoitsche goederen in de ambten Zutphen en Doisborch met den laatste.
Geschiet in den jair onss Heren dusent vierhondert tnegentich opten neisten Manendach na den Sonnendach Jubilate.
Oorspr. (Inv. no. 226), met de geschonden zegels van den oorkonder en van Frederick van Bronckhorst, gerichtsman; dat van Wilhem Leringk, gerichtsman, is verloren.